Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













De zinkmijnen van Moresnet - La Calamine.

In de buurt van La Calamine lag vroeger de mijn Altenberg. Hier is een belangrijk voorkomen van zinkspaat ofwel galmei te vinden. De ertsen zijn afgezet in het dolomietgesteente uit het Onder-Carboon, dat net bovenop het Boven-Devonische gesteente rust.
Al in de Romeinse tijd werd in de buurt van La Calamine erts van lood- en zink gewonnen. Door sommigen wordt de bouw van de Palts van de Karolingers in Aken wel in verband gebracht met de aanwezigheid van de nabije ertsgroeven in het Geuldal. In 1980 vierde La Calamine haar 700e verjaardag en er is inderdaad een oorkonde uit 1280 waarin de plaats voor het eerst vermeld wordt. Ook de eerste vermelding van winning van lood- en zinkerts stamt uit die tijd, namelijk uit 1270.
De eerste vermelding van de mijn in Plombières is in het jaar 1365. Al veel eerder hebben de heren van Limburg en de Keizers uit Aken, de bezitters van de mijnen, getwist over het bezit van de ertsgroeven. Rond 1421 werd de mijn al in een acte van de hertogen van Limburg genoemd. Er was toen sprake van een twaalftal mijnen van zink, lood en ijzer. De voorkomens van galmei waren belangrijk voor de messingindustrie die eerst in Aken en vervolgens in Stolberg tot grote bloei kwam.
De Bourgondiër Filips de Goede nam in zijn hoedanigheid als hertog van Brabant en Limburg in 1493 “Den alden kalmynberge” in beslag voor de landsregering. De exploitatie ervan werd in eerste instantie nog verpacht, maar na 1600 door de landsheer in eigen beheer verricht. Vanwege de controle daarop had een koninklijke controleur zijn standplaats in La Calamine. Een halve eeuw later kreeg de nederzetting een eigen gemeentebestuur en zelfs een eigen schepenbank onder leiding van een drost, naar voorbeeld van vier grote plaatsen in het hertogdom. Onder Franse overheersing bleef de ertswinning een staatszaak. Onder Napoleons` bewind kreeg de scheikundige Jean Jacques Dony uit Luik, die de zinkverwerking moderniseerde, de concessie, maar hij raakte in financiële moeilijkheden.
Sindsdien kwam de zinkexploitatie in particuliere handen, hoewel de overheid belang bleef houden bij de galmeigroeven. Het waren niet voor niets de rijkste groeven van Europa. In de beginjaren bedroeg het zinkgehalte in het erts wel 50%.
In 1837 begon de Société des Mines et Fonderies de Zinc de la Vieille Montagne, kortweg Vieille Montagne, V.M. of “Ouwe Berg” genaamd, haar werk. Nog geen twintig jaar later werkten er 1258 arbeiders in de dagbouwgroeve en de daarbij gestichte zinkfabriek en telde La Calamine inmiddels al 2572 inwoners. De ertswinning in de dagbouwmijnen van La Calamine bedroeg toen jaarlijks 135.000 ton. De bloeitijd van de mijnactiviteit lag tussen 1820 en 1880. De V.M. exploiteerde haar eerste mijn tot 1885 en stichtte ondertussen rondom La Calamine nog een tiental mijnen, zowel op Belgisch als op Pruisisch grondgebied. Deze bleven in gebruik tot de ertslagen uitgeput waren, hetgeen bij de laatste mijn in 1938 het geval was. In totaal waren in de noordelijke vleugel van de mijn, die een diepte van 65 meter bereikte, 1,5 miljoen ton erts en in de zuidelijke vleugel, met een diepte van 116 meter, 0,5 miljoen ton erts gewonnen.
Tegenwoordig bestaat de maatschappij Vieille Montagne nog steeds, ze verwerkt nu in Luik zink.
De erts ging naar de eigen fabriek, maar werd ook naar fabrieken elders gebracht. Zowel in Nederland, als in België, Duitsland en Zweden. De spoorlijnen voor de ertsafvoer zijn tegenwoordig nog goed in het landschap te zien. Met takken uit Eupen en Luik liep het spoorlijntje sinds 1871 met een grote boog om het neutrale gebied heen van een punt ten zuid-westen van La Calamine naar Moresnet-dorp, vervolgens langs de Geul richting Plombières en vervolgens voorbij Gemmenich in de richting van Aken, waar de ertswagons de Duitse grens bereikten. Vanaf de grens ging het vervoer verder over het Duitse spoorwegennet. Bij Gemmenich, met name tussen Völkerich en Plombières, maar ook in het Geuldal zijn deze spoordijken nog goed zichtbaar. Op deze spoordijk, geplaveid met zinkslakken, kan tegenwoordig de zinkflora gevonden worden.
De mijn en de gebouwen eromheen zijn verdwenen. Het einde dus voor de “gifmolen” waar arbeiders in hitte, stof en giftig gas zinkwit bereidden uit afvalslijk van de ertswinning. Want ook na de uitputting van de galmeiaders en het beëindigen van de winning in La Calamine zelf in 1884, nadat er twee miljoen ton erts gewonnen was, ging de V.M. door. Vooral met erts dat vanuit andere mijnen, onder meer uit het buitenland, werd aangevoerd. Van 1929 tot na de Tweede Wereldoorlog werkte de gifmolen en groeide in de oude “Kull” de berg slakken die de zinkwitfabriek uitbraakte, zo heetgloeiend, dat de “Halde” ’s nachts een vulkaan leek. Op kleine schaal werd er tot 1950 doorgewerkt. Uit de slakken werden nog tot 1974 betonblokken gemaakt. Daarna is het terrein jarenlang blijven liggen. Gedurende al die tijd lagen de ertsresten open en bloot aan het oppervlak en met elke regenbui verdween er weer wat in de Geulbedding. In het begin van de jaren `90 van de twintigste eeuw begon men het oude mijnbouwgebied af te dekken met grond om dit tegen te gaan. Tegenwoordig is het gebied vanwege de aanwezigheid van de zinkflora aangewezen tot het kleinste natuurreservaat van België, slechts 3 are groot. Het ligt op mijnpuin uit de oude ertsaders.
De bloeiperiode van La Calamine als industriegebied lag tussen 1820 en 1880, toen men noch niet beschikte over de moderne technieken als persluchthamers e.d. Tussen 1855 en 1881 werd in Plombières bijvoorbeeld 97.543 ton galeniet (loodsulfide), 100.226 ton zinkblende en 502 ton zinkerts gewonnen. De ertswinning in de dagbouwgroeve van La Calamine bedroeg in de die periode jaarlijks 135.000 ton erts, hierbij waren circa 1300 mensen werkzaam. Vanaf 1837 werd hier circa 1,4 miljoen ton zinkerts gewonnen. De bloei van La Calamine als gemeenschap hield hiermee gelijke tred. Het inwonertal groeide dus, al was niet ieder neutraal. Er woonden ook veel Belgen, Nederlanders, Duitsers of andere nationaliteiten. In 1816 had het nog 256 Neutralen die in 56 huizen woonden. In 1858 was dit aantal toegenomen tot 2572 inwoners. De katholieke kerk werd in 1865 gebouwd, toen de bevolking groeide.