Zinkmijnen rondom Stolberg.
Albertsgrube.
De Albertsmijn lag tussen Werth en Hastenrath. Ze lag vlak naast de mijn Zufriedenheit en kende tien gangen. De grootste diepte lag op 138 meter. In deze mijn werd zowel galmei als schalenblende gewonnen. De Albertsmijn werd in 1917 gesloten.
Zufriedenheit.
Deze mijn lag aan de Napoleonsweg, ten zuidoosten van het gehucht Niederhof nabij de Burgholzer Mulde. In de volksmond was deze mijn ook bekent onder de naam "Kuckuck". Een Koekoek profiteert van de nesteldrang van andere vogels en hoeft zelf nauwelijks moeite te doen om zijn jongen groot te brengen. Net als de Koekoek profiteerde deze mijn van anderen. Ze lag namelijk in de buurt van Diepenlinchen. Mijn Zufriedenheit diepte slechts uit wanneer Diepenlinchen dit reeds had gedaan. Zo kon men zich de kosten voor de ontwatering grotendeels sparen, omdat Diepenlinchen hier reeds voor had gezorgd.
Glücksburg.
Deze mijn Glücksburg lag ten zuidwesten van Eschweiler en kende twee gangen. Bijzonder in deze mijn was het optreden van een ertsrijke kleilaag aan de grens met het steenkolengesteente, welke door de mijnwerkers "Schwarze Kruste" werd genoemd. In deze mijn werd zowel galmei als schalenblende gewonnen.
Kirchfeld-Heidchen .
In deze ondergrondse mijn werd alleen Galmei gewonnen. De mijn kende talrijke schachten. De grootste diepte lag bij 20 meter. De mijn strekte zich uit over een gebied dat zo groot was als de kern van Eilendorf.
Bernardshammer.
De aan de oppervlakte aanwezige Galmeiertsen werden hier reeds in de pré-industriële tijd gewonnen. De onderaardse winning van de spaarzame ertsen gebeurde tussen 1845 en 1875. Zelfs in het beste jaar, waarin 405 ton werd gewonnen, was dit nog slechts 10% van de in die tijd in Diepenlinchen normale hoeveelheden erts.
Herrenberg.
De mijn Herrenberg lag in Eilendorf-Nirm en vormde naast de Altenberg de belangrijkste galmeimijn in het gebied tussen Aken en Stolberg. De Herrenberg was een pure galmeimijn. Er lag één enkel aan de oppervlakte komend ertslichaam. Op een diepte van 50 meter werd de hoeveelheid erts plotseling minder om bij 60 meter helemaal op te houden. Rond 1845 werd nog gepoogd om de resterende ertsen door een schacht met een diepte van 80 meter aan te boren. Er werd dan ook nog tot 1850 verder gewonnen, maar dit bleek niet erg winstgevend.
Diepenlinchen.
De mijn Diepenlinchen lag in Stolberg-Mausbach. Het was een zeer rijke en grote mijn. Naast de echte mijn Diepenlinchen bestond ze uit diverse nevenschachten, zoals de schacht Ravelsberg en Henriette. Tussen 1878 en 1915 werd in deze mijn jaarlijks tussen 9.000 en 10.000 ton erts gedolven. De productie van de mijn bereikte een hoogtepunt in 1910, toen ruim 10.000 ton erts per jaar gewonnen werd. Bovendien werd er steeds efficiënter gewonnen, zodat het aantal mijnwerkers sinds 1890 steeds meer daalde. Rond 1900 werkten er circa 620 mijnwerkers, welke grotendeels uit de directe omgeving kwamen.
In de mijn Diepenlinchen werd aan de oppervlakte Galmei en op grotere diepte voornamelijk Schalenblende gewonnen. De hoeveelheid loodertsen nam met toenemende diepte af. De ertsen lagen hier in een zogenaamde Brenesselstockwerk. Dit was een vertakking van diverse ertslagen die zich in alle richtingen uitstrekten tussen 160 en 200 meter. De mijn Diepenlinchen had 16 gangen en vijf verdiepingen. De mijn bereikte in 1875 een diepte van 200 meter, terwijl bij de sluiting van de mijn in 1919 een diepte van 380 meter was bereikt. Tussen 1906 en 1907 werd bij deze mijn een ertsverwerkende fabriek gebouwd.
Deze mijn werd ontwaterd door vanuit het Vichttal afwateringsgangen te graven, zodat het water door het natuurlijke verval uit de mijn stroomde. De mijngangen onder het deze afwateringsgangen werden met pompen drooggepompt, maar dit was zo natuurlijk eenvoudiger en doelmatiger dan wanneer men het water helemaal tot aan de oppervlakte moest pompen. De waterhoeveelheid die per minuut in de mijn stroomde was 10 tot 15 m3 per minuut, hetgeen overeenkomt met 25 emmers per seconde. En dit ging 24 uur per dag zo voort. Bij de hoofdschacht werden later twee stoommachines met een capaciteit van 3200 PS gebouwd om de pompen aan te drijven. Maar de hoeveelheid steenkolen die voor de stoommachines hierbij benodigd werd, was vaak aanzienlijk hoger dan de hoeveelheid gewonnen erts. De mijn Diepenlinchen was de laatste ertsmijn in de omgeving van Stolberg die haar poorten sloot. Dit gebeurde in 1919. Van de mijn Diepenlinchen getuigen nog de Halde Weißenberg langs de weg tussen Mausbach en Werth en een stuk van de zogenaamde Froschschacht in het industriegebied van Mausbach. Deze diende voor de luchttoevoer in de schachten en mijngangen. Om de luchtstroming nog te bevorderen, werd onderin de schacht een vuur gestookt met het hout dat men in de mijn niet meer nodig had. Zo ontstond er een tocht die de mijn van verse lucht voorzag. Voor mijngas hoefde men zich hier geen zorgen te maken en dus was het gebruik van open vuur en licht heel gebruikelijk. De Froschschacht is een bakstenen toren die tegenwoordig omgeven wordt door hekken en één van de weinige getuigen is van de ooit zo belangrijke ertsmijnbouw. Van de Ravelsberg, ook wel Schacht Nr IX, zijn nog de stortberg als de fundamenten van de schacht en het machinegebouw te zien. Deze zijn allemaal overwoekerd met planten en nauwelijks nog herkenbaar. Schacht Ravelsberg lag ten noorden van het gebied Diepenlinchen aan de rand van de Burgholzer Mulde. De schacht Henriette lag ten noorden van de Derichsbergstraße in het bovenste vlakke helling van het Vichtdal. Delen van de stortberg zijn nog goed herkenbaar en zijn begroeid met Zinkflora. In deze schacht werd met name Schalenblende gewonnen, hetgeen pas bruikbaar was vanaf de tweede helft van de 19e eeuw.