Bij het bestuderen van de milieuproblemen moet een onderscheid worden gemaakt tussen de geogeen veroorzaakte problemen en de antropogeen ontstane problemen.
Oorspronkelijk waren de plekken waar de ertsaders aan de oppervlakte kwamen al belast met zware metalen. En wel op zo grote schaal, dat de grond tegenwoordig als chemisch afval zou worden beschouwd. Door deze geogene ofwel geologische metaalbelasting waren de ertsaders vaak slechts spaarzaam en met een speciale vegetatie begroeid. Dit vergemakkelijkte vroeger het zoeken naar nieuwe ertsaders. In de omgeving van Stolberg noemde men het Zinkviooltje (Viola lutea ssp. calaminaria) ook wel Kelmesblume. Het zoeken naar ertsen op deze wijze werd in de 1e eeuw na Christus reeds beschreven door Plinius en in de Middeleeuwen gaat Agricola hier dieper op in.
Toen de mensen op deze plekken begonnen met het delven van ertsen, werd de vervuiling versterkt. De Romeinen benutten de giftigheid van de ertsen door ze de resten van de ertswinning te gebruiken bij de wegenbouw. De gifstoffen voorkwamen dat er onkruid op de wegen ging groeien.
Door het wassen van de ertsen werd de vervuiling met het water steeds verder verspreid. Door het verwaaien van stof bij het winnen en malen van zink werd ook de lucht en de bodem verder belast. Omdat met name zink en lood werd gewonnen, hadden die ook de grootste invloed op de omgeving. Maar in de ertsen zat ook het zeer giftige cadmium, dat in zeer geringe hoeveelheden in zinkblende en in galmei aanwezig is. Cadmium is meestal niet waar te nemen, maar op sommige plekken heeft zich een secundair mineraal gevormd, dat greenokit heet en te zien is door haar opvallende, geel oplichtende kleur. Het kan worden aangetroffen als een huiddun laagje op de ertsstukken op de steenbergen rondom Stolberg. Cadmium heeft een lager smeltpunt dan zink en bij het fabriceren van messing, maar ook bij het destilleren van zink, ontsnapten de cadmiumdampen.
In 1816 schrijft J.A. Peltzer in zijn boekje "Denkwürdigkeiten des Fleckens Stolberg und der benachbarten Gegend" de luchtvervuiling in Stolberg. Hij noemt de lucht zwanger van metaaldampen. Hij beschrijft Stolberg als een klein plaatsje waar men niets anders als zwavel, koper en erts ruikt. Volgens hem zijn de gassen zeer onwelriekend en zien de huizen er slecht uit. Hij zegt dat het daarom noodzakelijk is veel alcohol te drinken, omdat men anders ziek kan worden van de vieze lucht.
Door het roosteren van de Schalenblende verdwenen in de omgeving van Stolberg de bomen en struiken. Door het storten van slakken op de westelijke dalhelling van het Vichtdal in de buurt van Unterstolberg bleef deze helling decennialang vegetatieloos, hetgeen zorgde voor een morbide stadsgezicht.