De Zwarte ooievaar is in tegenstelling tot zijn witte neef een schuwe vogel. Hij is ook een soort van oude, dichte bossen en niet van open gebieden. Hij broedt in oude, rustige (ooi-) bossen en bij voorkeur in heuvelachtig gebied. Vaak laat hij zich nauwelijks zien, zeker niet in de broedtijd. Dan vliegt hij dicht over de boomtoppen of tussen de kronen door. Zijn takkennest maakt hij hoog in de toppen van loof- en naaldbomen. Hij legt twee tot zes eieren. Hij leeft van insecten, amfibieën en vissen, die hij in en aan de rand van water zoekt. Het is een zomergast die in april- mei terugkeert en in oktober naar Afrika vertrekt. De Zwarte ooievaar laat een toename zien in het oosten van België en in het oosten van Noord- Frankrijk. Hier broedt hij in de uitgestrekte bossen, zoals in het militaire kamp Elsenborn en op een plekje in het nieuwe Nationalpark Eifel, ook een voormalig militair oefenterrein (Elsenborn). In Limburg is de Zwarte ooievaar een vrij zeldzame doortrekker die het vaakst in mei en augustus wordt waargenomen. De beste plekken om de dieren te zien zijn het Kempen-Broek, de Mariapeel, de Groote Peel en de Banen bij Nederweert.
Het verenpak is zwart met een witte buik en oksels. De veren vertonen een paarse en groene glans. Snavel en poten zijn rood. Opvallend is dat het dier vaak zijn felgekleurde snavel probeert te camoufleren door hem in zijn veren te steken. Juveniele exemplaren hebben dof groenzwart verenpak en een grijsgroene snavel en poten. De lengte bedraagt 90 tot 105 centimeter en de spanwijdte bedraagt 173 tot 205 centimeter. De dieren wegen circa 3 kilo. De mannetjes zijn wat groter dan de vrouwtjes.