De Broicher Bach heeft een typische oost-west richting. Het dal van de Broicher Bach heeft hierdoor een asymeterische vorm. Dit is een gevolg van het bevriezen en ontdooien in de IJstijden. De zuidhellingen zijn vaak flauwer dan de noordhellingen. Dit komt doordat in de IJstijd de bodem tot op grote diepte bevroren was (Permafrost). Tijdens de korte zomer ontdooide de bovenlaag van de zonbeschenen zuidhelling en schoof langzaam helling afwaarts. Op de noordhelling gebeurde dit niet, waardoor deze vrij steil bleef. Ten noorden en ten zuiden van het dal bestaan de bodems uit löss die tijdens het Pleistoceen, de periode van de Ijstijden, met de wind uit het noorden werd aangevoerd. In deze omgeving heerste destijds een poolklimaat en de noordenwind had hier vrij spel. Enorme hoeveelheden fijn stof werden van de randgebieden van de ijskappen meegenomen en in deze contreien weer afgezet.
Ook liggen er smalle stroken van zand en grind die soms ook leempakketten dragen. Deze zijn afgezet door de Oer-Maas. In enkele groeves in het dal, onder meer ten noorden van Feldchen, werd in het verleden dit grind afgegraven.
Aan de directe noordrand van het dal dagzomen bovendien de Kölner Schichten, dit zijn zanden met af en toe ook rolstenen erin die zijn ontstaan op de overgang van het Oligoceen naar het Mioceen. Soms bevatten deze lagen ook dunne laagjes leem of bruinkool. Ten zuiden van Nieder-Bardenberg werd de bruinkool in het verleden ook geexploiteerd in de groeve Maria-Theresia. Later is deze groeve volgestort met huisvuil.
Aan de noordkant van het Broichtal liggen enkele steenbergen. Hier is het zwarte afvalgesteente van de steenkolenmijnen rondom Alsdorf gestort. Dit materiaal bestaat uit lei- en zandstenen van Carbonische oorsprong.