Jülich is een middelgrote stad (32.000 inwoners) in het dal van de Rur. Ooit was het een belangrijke vestingstad, daarvan zijn tegenwoordig nog enkele resten te zien waaronder de citadel en het Brückenkopfpark. Veel gebouwen werden echter verwoest of beschadigd bij het bombardement op Jülich aan het eind van de Tweede Wereldoorlog.
Geschiedenis.
Jülich is een vestingstad met een eeuwenlange geschiedenis. Juliacum ontstond langs een Romeinse weg die in opdracht van Keizer Augustus vanuit Keulen, de hoofdstad van Germania inferior, via Jülich en Maastricht naar Boulogne-sur-Mer liep. Ongeveer rond het jaar 0 werd het gedeelte van de weg bij Jülich gebouwd. Bij de voorde door de Rur ontstond een militaire wachtpost dat al snel uitgroeide tot een Romeinse nederzetting. Dit straatdorp heette `Vicus Juliacum` lag tussen de huidige Hexenturm en de Citadel en werd, vanwege haar ligging op het knooppunt van Romeinse wegen, al snel van groot belang. Het oversteken van de Rur was in die tijd namelijk geen sinecure en daarom vertakten bij Jülich ook vele wegen richting het Maasdal, het gebied Niederrhein, Aken en de Eifel. Uit de Romeinse tijd zijn diverse standbeelden bewaard gebleven, onder meer een Jupiterzuil uit 100 na Christus en een Matrionensteen uit de 3e eeuw na Christus,
Rond 310 na Christus werd er een met breuksteen ommuurd castellum, met een oppervlak van 120x140 meter, gebouwd dat kleiner was dan de Romeinse vicus. Dit lag op de plaats van de huidige Markt en Kirchplatz. Dit gebied ligt ook hoger dan haar omgeving bovenop een 4,5 m dikke laag puin.
In 460 namen de Franken de vesting in, waarbij ze nog steeds als castellum in gebruik bleef. Vanaf toen hoorde Jülich bij het Koninkrijk Ripuarien. Jülich was het centrum van de toenmalige Gau Jülich en de Gaugraaf die aan het hoofd hiervan stond zetelde in het voormalige Romeinse castellum. Bij de invallen van de Noormannen in 881 werd Jülich verwoest. Vanaf de 9e eeuw was Jülich in het bezit van een Keuls klooster, waarvan de Graven van Jülich als voogd optraden. De Romeinse omwalling werd in het begin van de 12e eeuw versterkt. In de 13e eeuw bestond de omwalling uit een wal met palisaden erop en een gracht. Ze omsloot de nederzetting ten noorden van het castellum en was verbonden met de muur van het castellum. De eerste vermelding van Jülich als stad duikt op in 1238. Een jaar later werd Jülich verwoest tijdens de gevechten tussen de Graven van Jülich en de Keulse aartsbisschoppen om de macht over het Rijnland. Datzelfde gebeurde nogmaals in 1278 en deze verwoeste de stad dusdanig dat het castellum niet meer herbouwd werd. In 1279 werd er vrede gesloten. Kort daarna, bij de Slag bij Wörringen (1288), werden de Keulse aartsbisschoppen verslagen door de Hertog van Brabant en konden de Graven van Jülich hun vesting herbouwen.
In 1324 wordt de nieuwe stadsmuur voor het eerst vermeld, het was een gotische stadsmuur waarvan tegenwoordig onder meer de Hexenturm, een van de drie gotische stadspoorten, behouden gebleven is. De Hexenturm is een stadspoort met aan weerszijden een massieve toren met schietgaten van waaruit met pijl en boog geschoten kon worden. Het onderste gedeelte is opgetrokken uit breuksteen, de bakstenen verdieping erboven stamt uit de 15e eeuw. Tussen de torens staat een houten weergang. De uientorens zijn 17e eeuws. Ook achter het huis Stiftsherrenstraße 7 is nog een stuk gotische stadsmuur behouden gebleven.
In 1336 werd Graaf Wilhelm V von Jülich door de Duitse Keizer tot Markgraf geslagen. Vanaf toen noemde hij zich Wilhelm I en werd in 1356 tot Hertog verheven. Door vererving werd het Hertogdom Jülich onderdeel van het Hertogdom Berg en in 1511 ook nog van het hertogdom Kleve. Zo onstond een groot rijk dat 2-3e deel van het huidige Bundesland Nordrhein-Westfalen omvatte.
De gotische vesting was in die tijd al zwaar verouderd door de ontwikkeling van moderne wapens. Omdat Hertog Wilhelm V van Jülich, Kleve en Berg tegen de wil van de Duitse keizer Karl V aanspraak meende te mogen maken op het Hertogdom Gelre, moest hij zorgen dat zijn vestigingen aangepast waren aan de eisen van de tijd. Daardoor begon in 1538 een verbouwing van de omwalling van Jülich. Dit gebeurde door de bouw van rondelen, aarden wallen waarop geschut geplaatst kon worden. De uitbouw hiervan kon niet voltooid worden doordat in 1542 keizerlijke troepen in het Hertogdom binnendrongen en Jülich in 1543 zonder slag of stoot innamen. Dit was de zogenaamde Jülicher Fehde die veel steden en dorpen in de omgeving, waaronder Nidegggen, verwoeste.
Omdat Wilhelm V na dit verlies nog maar weinig vertrouwen had in de alweer verouderde verstingwerken van Jülich riep hij de Italiaanse architect Alessandro Pasqualini te hulp. Die was in 1493 in Bologna geboren en vanaf 1530 werkzaam in de Nederlanden. In 1546-1547 maakte Pasqualini een ontwerp voor een citadel en een ideale stad. Deze ideale stad zou eigenlijk een geheel regelmatige plattegrond moeten hebben, maar dit was door de organisch gegroeide middeleeuwse stad met zijn ovale plattegrond niet mogelijk. Een geluk voor Pasqualini was dat op 26 mei 1547 een grote brand het grootste deel van Jülich verwoeste. Zo kon hij toch nog enigszins zijn plannen van een ideale stad uitvoeren. Een probleem was echter de ligging van de stad ten opzichte van de Rur waardoor aan de westzijde weinig ruimte was voor goede verdedigingswerken. Door geldgebrek was het ook niet mogelijk om de citadel zo te bouwen als Pasqualini had voorgesteld. De huidige kleinere citadel kon niet meer de gehele noordzijde van de stad verdedigen en de regelmatige stadsomwalling werd onderbroken om de citadel eraan vast te maken. De uitvoering van het nieuwe plan begon in 1548. Bij de dood van Pasualini in 1599 was de citadel grotendeels klaar. Zijn zoon zette de werkzaamheden aan onder meer het slot, daarna voort.
Deze vesting was de residentie voor het hertogdom Jülich-Kleve-Berg met Hertog Wilhelm V aan het hoofd. De neergang van het hertogdom begon met de erfopvolgingsstrijd tussen Jülich en Kleve. Ook Jülich werd hiermee steeds onbelangrijker. In 1815 werd Jülich een Pruisische vesting. Jülich behield zijn status als vestingstad tot 1860 toen erkend werd dat dit type vesting verouderd was. Daarop werden de meeste vestingwerken gesloopt. Enkel de citadel en de Brückenkopf bleven behouden. Van 1816 tot 1971 was Jülich hoofdstad van de gelijknamige Kreis Jülich. Op 16 november 1944 werd Jülich grotendeels (97% van de stad lag in puin) verwoest door een bombardement, daarbij werden ook de meeste monumenten verwoest. De herbouw duurde van 1950 tot 1956. Daarnaast werd de stad tussen 1960 en 1971 ook vergroot.
Toch bleef de plattegrond van de ideale stad zoals die door Pasqualini was gepland ook na de verwoesting van Jülich in de Tweede Wereldoorlog behouden. De stadsomwalling ging wel grotendeels verloren, enkel de portaalboog van het Aachener Tor, ook wel Rurtor genaamd, bleef behouden. Ook staat er nog een deel van de courtinemuur.
Citadel.
Het woord citadel (Italiaans: Citadella) betekent versterkte hoofdvesting van een vestingsstad. Vaak is deze door een gracht van de stad gescheiden en tevens door een schootvrij veld, de zogenaamde esplanade. De vesting in Jülich is echter niet alleen een verdedigingswerk, het toont ook de rijkdom van de bouwer. Binnenin staat het prachtig uitgevoerde Palazzo. De citadel van Jülich werd vanaf 1547 gebouwd door de Italiaanse vestingbouwer Allesandro Pasqualini uit Bologna en is de oudste en grootste citadel uit de late renaissance ten noorden van de Alpen. Allesandro Pasqualini bouwde niet alleen de citadel en het slot, maar verbouwde ook de rest van de stad tot een vesting met bastions. Deze vesting werd de residentie voor het hertogdom Jülich-Kleve-Berg met Hertog Wilhelm V aan het hoofd.
De citadel met haar kunstmatige gracht die aan weerszijden omsloten wordt door kontra-escarpen, aarden wallen die door muren worden vastgehouden, omvat een oppervlak van 9 hectare. Op de vier hoeken van de vierkante citadel met een lengte en breedte van 137 meter staan vier pijlvormige bastions. Deze bezitten twee facies die zich 92 meter naar buiten uitstrekken. De bastions zijn 15 meter hoge, door gemetselde metersdikke muren omgeven aarden wallen. Bijna bovenaan zijn ze versierd met een kordon, een rand van breuksteenblokken. Onderaan staan de muren op een twee meter hoge sokkel van blauwsteen. Van drie niveau ´s kon geschoten worden, het onderste niveau lag net boven het wateroppervlak van de 33 meter brede gracht die in oorlogstijd met water gevuld kon worden. Ook vanaf de bastions en vanaf de Kavalieren, verhoogde plekken op de omwalling, kon met kanonnen. geschoten worden. In de kurtinen en bastions liggen kazematten. Er zijn twee ingangen, die door een schuine gang verlopen. Aan de stadszijde is de oorspronkelijke ophaalbrug door een vaste brug vervangen.
Op de binnenplaats stond het slot dat tussen 1549 en 1555 gebouwd werd in de stijl van de Italiaanse late renaissance. Het was oorspronkelijk een viervleugelig gebouw met op iedere hoek een grote hoektoren. Het slot is het belangrijkste monument uit de Italiaanse late renaissance in Jülich. Opvallend is de façade van de slotkapel die naar voren springt ten opzichte van de gevel van het slot. Deze kapel was een van de eerste evangelische kerken van Duitsland en werd gebouwd voor Hertog Wilhelm V. Vanaf de 17e eeuw werd het slot als kaserne gebruikt. Bij een brand in 1769 werd de kapel deels beschadigd en onder Kurfürst en Hertog Karl Theodor werd de gevel aan de kant van de binnenplaats in rococostijl herbouwd. Na de schade die in de Tweede Wereldoorlog ontstond werden de noord- en zuidvleugel afgebroken en is enkel nog de oostvleugel, met daarin de slotkapel, en een deel van de noordvleugel van het slot behouden gebleven. Na de herbouw na de Tweede Wereldoorlog wordt het slot sinds 1962 als gymnasium gebruikt.
Brückenkopf.
In 1794 viel Jülich in handen van de Franse revolutietroepen. In die tijd was de verdeding van Jülich zwaar verouderd door de verbetering van het geschut. Volgens de Fransen was de stad niet te verdedigen tegen een aanvaller die op de Aldenhover Höhe of op de Merscher Höhe zou staan. Daarom werd op beide plekken een verdedigingswerk, waarbij het fort op de Merscher Höhe nooit gerealiseerd werd. Bij de brug over de Rur werd vanaf 13 juni 1799 de Brückenkopf gebouwd. Dit gebeurde onder Francois-Joseph Lery, generaal van het geniekorps. In 1808 was het werk voltooid. Na de nederlaag van Napoleon in 1815 kwam Jülich in handen van het Koninkrijk Pruisen en werden zowel de Brückenkopf, de citadel als de stadsbevestiging gerenoveerd. Jülich behield zijn status als vestingstad tot 1860 toen erkend werd dat dit type vesting verouderd was. Daarop werden de meeste vestingwerken gesloopt. Enkel de citadel en de Brückenkopf bleven behouden.
De Brückenkopf bestaat grotendeels uit een 500 meter lange en 150 meter brede vesting in de vorm van een kroon. Ze bestaat uit twee buitenste halve bastions, een middenbastion en twee verbindende courtines. Het bouwwerk is 8-10 meter hoog. Binnenin bevinden zich 5,2 meter brede, manshoge kazematten. Ook is er een verbindingsgang van 1,6 meter hoog en 80 cm breed met 3 rijen schietgaten voor handvuurwapens. Voor het bastion ligt de binnenste gracht met daarachter een volgende wal die naar binnen een stijgende kant en naar buiten een flauwe helling heeft. Zo was er ruimte voor een weg waardoor de troepen zich konden verplaatsen. Deze buitenste aarden wal was bijna zo hoog als de binnenste en verstevigd door palisaden. Ervoor ligt de buitenste gracht met daarvoor een moerassig gebied en een vrij schootsveld tot aan Gut Nierstein.
Bezienswaardigheden in het centrum.
Het voormalige West- of Rurtor, ook wel aangeduid als Hexenturm, is een 13e eeuwse stadspoort die in de 17e eeuw werd verbouwd. In het zuiden van de stad liggen resten van het Aachener Tor.
De Propsteikirche St. Mariä Himmelfahrt in de binnenstad heeft een toren waarvan het onderste gedeelte nog van de vorige, laat-romaanse kerk uit de tweede helft van de 12e eeuw stamt. Dit is opgebouwd uit rode Buntsandstein uit de omgeving van Nideggen. In de onderste verdieping van de toren bevindt zich de ingang tot de kerk met een rondbogig portaal. In de 17e eeuw werd de toren verbouwd met een middendoorgang met een spitsboog en aan weerszijden ronde torens. Op de tweede en derde verdieping bevindt zich de Michaelskapel. De kerk was oorspronkelijk aan Sint-Maarten toegewijd. In 945 schonk men deze kerk aan het Keulse Ursulaklooster. Sinds 1569 hoorde de kerk bij het collegiale klooster dat vanuit Nideggen hierheen werd verplaatst. Een reliëf van Maria siert de tweede verdieping. Het oorspronkelijke schip van de kerk werd in 1878 gesloopt. Het huidige schip bestaat uit een nieuwbouw uit 1951-1952 die gebouwd werd volgens plannen van Peter Salm. In de kerk staat de schrijn van de Christina von Stommeln (1242-1312) die in 1908 door Paus Pius X zalig werd gesproken.
Economische ontwikkeling.
De economische bloei van Jülich startte met de opening van de spoorlijnen tussen Jülich en Stolberg en tussen Jülich en Düren in 1873. Belangrijke industrietakken zijn de papierfabricage en de suikerproductie.