Aan de noordrand van het Siebengebirge ligt de ruïne van de voormalige abdijkerk van Klooster Heisterbach temidden van bossen en akkers. Door de vele verhalen van de Cisterciënzer monnik Caesarius von Heisterbach, werd het klooster en de kerk tot in de verre omtrek bekend. De monniken woonden eerst bovenop de Petersberg. Aartsbisschop Philipp von Heinsberg had Abt Hermann in 1189 namelijk gevraagd om samen met 9 monniken en drie lekenbroeders bovenop de Petersberg een klooster te stichten. De lekenbroeders deden het praktische werk in en rond het klooster, waardoor er geen extra arbeidskrachten nodig waren. De monniken bestuurden het klooster. De Petersberg, was een rare plek aangezien kloosters doorgaans gesticht werden op plekken met drinkwater, akkerland en een goede weg in de buurt. De nadelen van de vestiging boven op de berg bleken al snel. Vooral de watervoorziening liep boven op de berg gevaar. Tussen 22 maart 1192 en 21 maart 1193 werden alle spullen naar het dal verhuisd. In het dal lagen toen al drie nederzettingen, Heisterbach, Altenrott en Hattenrott. De eerste kerk en de overige gebouwen waren gemaakt van hout. In het vruchtbare dal was water genoeg en er lag ook een steengroeve in de buurt. Hier werden de stenen voor de bouw van de kerk gewonnen. Door de aanwezigheid van water konden er vijvers worden aangelegd waarin vis werd gekweekt. Langs het beekje kwam een watermolen te liggen. Het water hiervoor werd grotendeels via een gemetselde onderaardse gang vervoerd. Tussen 1202 en 1237 werden het klooster en de abdijkerk gebouwd. De kerk werd gebouwd in een overgangsstijl tussen romaans en gotisch en op 18 oktober 1237 gewijd. Haar naam dankt het klooster aan de beek die door beuken, vroeger heistern geheten, omgeven was. De bloeitijd van het klooster lag in het begin van de 13e eeuw. Toen had het klooster zelfs bezittingen in de Nederlanden. In 1215 werd een zusterklooster met de naam Marienstatt in de Westerwald gesticht. De economische en culturele bloei die het klooster in het begin had, verdween al snel. Veel bezittingen moesten worden verkocht of in onderpand worden gegeven. In 1357 moest zelfs het aantal monniken worden teruggedraaid. Ook de oorlogshandelingen in de 16e en 17e eeuw waren bepalend voor de neergang. Tijdens de Truchsess’ oorlog werd de abdij op 22 mei 1588 geplunderd en uitgebrand. Erna volgde een herbouw. Pas in de 18e eeuw volgde een nieuwe bloei en werd er ook bijgebouwd. Er kwamen een brouwerij, een keukengebouw en een poortgebouw in barokstijl bij. De economische betekenis van het klooster reikte van Oberkassel tot Oberdollendorf. In Königswinter werd de Düsseldorfer Hof gesticht en bovenop de Petersberg werd door Abt Kneusgen in 1765 een kapel gebouwd. In 1794 raakte het klooster door de Franse bezetting al haar bezittingen kwijt. In 1803 werd het klooster na de secularisatie die in de Franse tijd begon opgeheven. In 1804 moesten de monniken het klooster verlaten. De abdijgebouwen en de kerk werden in 1809 aan een slopersbedrijf verkocht. De afbraak duurde tot 1820. Van de 88 meter lange abdijkerk bleef alleen de ruïne van de apsis over. Deze bleef gespaard omdat de springstof die was aangebracht niet wilde exploderen. In 1919 kocht de vrouwenorde van de Cellitinnen het klooster. Deze renoveerden de gebouwen die nog over waren en bouwden een nieuwe kerk.