Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













Bevers in het dal van de Wehebach.


In het verleden leefden in de Eifel, net als in andere gebieden van Europa, van nature Bevers (Castor fiber). Deze werden echter reeds rond de 30-jarige oorlog (1618-1648) uitgeroeid. Bevers werden namelijk bejaagd vanwegen hun pels, hun vlees en vanwege het Bevergeil, dat als lustopwekkend middel werd verkocht. Omdat de Bever toch een plaats verdient in de Eifel werden er Bevers uitgezet.


Selectie van het onderzoeksgebied.

Om te controleren of het zinvol was om in het gebied van de Weisse Wehe -dat op het eerste oog geschikt leek- Bevers uit te zetten, werd dit gebied getoetst op een aantal punten.
Als eerste werd gekeken of de dieren op eigen gelegenheid de Eifel ooit weer zouden kunnen bereiken. Op het moment van de uitzetting bevonden zich enkel grote populaties in Noorwegen, Zweden, Rusland en Polen. Daarnaast waren er nog kleine populaties langs de Elbe in het oosten van Duitsland en langs de Rhône in Frankrijk. Deze populaties leken binnen afzienbare tijd niet in staat te zijn zich uit te breiden tot het gebied van de Eifel.
Ten tweede moest onderzocht worden waarom het dier in de Eifel uitgestorven was. De laatste Bever in het stroomgebied van de Rur werd in de 18e eeuw in de Rur nabij Jülich waargenomen (KURSTJENS, 2002), de laatste Bever van Noordrijn-Westfalen werd in 1877 gemeld (DALBECK et al, 2008). De redenen hiervoor zijn divers, zo werd de Bever in de Middeleeuwen graag gegeten, omdat hij eenvoudig te vangen was. Een kleine merkwaardigheid mag hier niet onopgemerkt blijven. Volgens de kerk behoorde de Bever -vanwege zijn geschubde staart en zijn aquatische leefwijze- tot de vissen, waardoor hij tijdens de Vasten gegeten mocht worden (SIEBER, 2003). Een zeer belangrijke reden was het gebruik van de waardevolle vacht. Daarnaast werd de Bever gezien als concurrent bij het gebruik van hout. Ook het castoreum of bevergeil, dat in allerlei smeersels werd verwerkt, leidde tot zijn uitroeiing (MERTIN, 2003). Omdat de Bever zich vrij langzaam reproduceert -de dieren zijn pas vanaf hun derde levensjaar geslachtrijp en per jaar worden gemiddeld slechts twee jongen geboren- stierf de soort uiteindelijk uit.
Ten derde moest het gebied waar de dieren zouden worden vrijgelaten geschikt zijn. Het gebied waar de dieren werden uitgezet verkeerde in een redelijk natuurlijke staat, het betrof een bergbeek met een breedte van één tot twee meter (DALBECK, 2008), een geringe diepte van 10-20 centimeter (snelstromende delen) tot 50 centimeter (langzaam stromende delen) en een goede waterkwaliteit, te zien aan het voorkomen van onder meer Beekprik (Lampetra planeri) en Beekforel (Salmo trutta). Omdat de Bever naast hout ook kruiden en grassen eet, moesten er gebieden met een kruidenrijke vegetatie langs de beek liggen. De 50 tot 100 meter brede dalbodem was begroeid met beekbegeleidende bossen en grazige stukken. Op de hellingen groeiden Fijnsparren (Picea abies). De begroeiing langs de beek bestond voor 75% uit Zwarte els (Alnus glutinosa), voor 5% uit Populieren (Populus sp.) en Wilgen (Salix sp.) en voor 1% uit Beuken (Fagus sylvatica).
Voor de uitzetting werd het gebied als natuurreservaat aangewezen. Het gebied lag nogal verborgen in het uitgestrekte Hürtgenwald en was daardoor vrij van verstoringen, waardoor andere beschermingsmaatregelen niet nodig waren.


Populatie-ontwikkeling.

Tussen 1981 en 1989 werden in het stroomgebied van de Rote en de Weisse Wehebach en de Kall 12 Bevers uitgezet. De eerste 8 dieren waren afkomstig van een Beverfarm in Popielno in Noord- Oost- Polen. Deze Bevers waren oorspronkelijk afkomstig uit de restpopulatie van het Zuid-Russische Woronezj. De laatste vier uitgezette exemplaren waren in Polen in het wild gevangen. Uit deze startgroep zijn al direct 3 dieren om het leven gekomen onder meer in het verkeer. Er stonden dus maximaal 9 dieren aan de basis van deze populatie. Uit dit geringe aantal dieren heeft zich een kleine populatie ontwikkeld van ongeveer 60 dieren (1993). Het gevaar voor inteelt is bij zo `n gering aantal dieren natuurlijk aanwezig. Tot 1990 is de populatie gevolgd, maar daarna is er geen onderzoek meer aan verricht. De dieren hebben zich verspreid over een vrij groot gebied, namelijk het stroomgebied van de Rur, van de bronnen in de Belgische Hoge Venen, tot de nabijheid van de steden Düren en Jülich. Ze leven langs de snelstromende zijbeekjes van de Rur en in de geulen en meanders van de Rur zelf. In 1990 is 1 exemplaar overgestoken naar de Haute Fagnes, waar nu in de bovenloop van de Rur een familie leeft. Deze grote verspreiding is het gevolg van de sub- optimale kwaliteit van het leefgebied. Bovendien zijn ook nog niet alle mogelijke biotopen bezet. Volgens het Forstamt Hürtgenwald zijn er 8 tot 11 locaties waar zich meerdere Bevers oftewel Beverfamilies ophouden. Daarnaast zijn er nog 5 plekken waar zich solitaire Bevers ophouden. Een beverleefgebied heeft een lengte van 500- 1500 meter, waarin het water met vele stuwmeren achter elkaar kan zijn opgestuwd. Zo waren in oktober 2000 langs de Rote Wehebach maar liefst 15 stuwdammen te vinden, variërend van oud tot heel vers. In een gemiddeld territorium leven 4 tot 5 dieren. De populatie van de Eifel is stabiel en vertoond mogelijk zelfs een geringe groei. Na een aantal jaren verplaatsen de Bevers zich naar een volgend territorium, omdat het voedsel opraakt, maar ze keren ook weer snel terug naar hun oorspronkelijke gebied.
Het stroomgebied van de Weisse en de Rote Wehebach is bijna geheel begroeid met (aangeplante) Sparren, alleen direct langs de beken groeien nog enkele loofbomen, waaronder Eiken, Beuken en Elzen. De Bevers in dit gebied voeden zich met de bast van al deze bomen. Ze hebben een voorkeur voor Beuken, maar eten ook wel Populieren en Wilgen. Zo nu en dan wordt echter ook Fijnspar niet versmaad. Elzen en Sporkehout (Frangula alnus) worden sporadisch gegeten. In het voorjaar eten de Bevers vooral Ruige Veldbies (Luzula pillosa). In de winter kennen ze een voorkeur voor Beuken, naast Wilg, Hazelaar (Coryllus avellana) en Haagbeuk (Carpinus betulus). De vraat vind plaats tot een zone van 20 meter breedte aan weerszijden van de beken. Voor de dambouw worden vooral Berken (Betula pubescens) en Zwarte elzen (Alnus glutinosa) gebruikt.

Beverdammen.

     

In de smalle, snelstromende beekjes in de Eifel, zoals de Weisse en Rote Wehebach, bouwen de Bevers stuwdammen. De dammen kunnen meer dan 100 meter lang worden. De stuwmeertjes hierbij kunnen wel enkele hectares groot worden. In dit water sterven alle bomen af, doordat ze langdurig in het water staan. Het doel van deze dammen is het opstuwen van het waterpeil. Dit verschaft de dieren een voldoende diep (gemiddeld 50- 80 centimeter, maximaal 1- 1,5 meter diepte) stilstaand water om een veilige burcht met onderwater- ingangen te bouwen. Zo zijn ze iedere keer verzekerd van veilig uit- en in- de burcht geraken. Daarnaast hebben ze hierdoor eenvoudig toegang tot hun voedselbronnen en kunnen ook bouwhout en voedsel via het water vervoeren. Bevers voorkomen zo tevens dat een waterloop tot op de bodem bevriest. Tevens creëren ze zo nieuwe open plekken en daar kan dan weer nieuw voedsel gaan groeien. Dammen worden alleen gebouwd in stromend water, met een maximale breedte van 5 meter. Op deze manier is de aanwezigheid van Bevers veel duidelijker af te lezen in gebieden met kleine beekjes, dan in gebieden waar de Bevers voorkomen langs meren en grote rivieren.
Voor de bouw van de dammen gebruiken de Bevers bij voorkeur hardhoutsoorten. Wilg en Populier zijn hiervoor minder geschikt, aangezien deze snel wegrotten. Voor de bouw van dammen worden bij voorkeur Elzen en Sparren gebruikt. De dammen worden soms met modder dichtgesmeerd. In de stuwmeertjes en achter de stuwdammen ontstaat een dichte vegetatie met Pitrus (Juncus effusus), Mannagras (Glyceria fluitans) en Oeverzegge (Carex riparia), welke door de Bevers gegeten worden. Langs de stuwmeertjes worden regelmatig vissende Ijsvogels (Alcedo atthis) waargenomen. Ook de Zwarte ooievaar (Cicionia nigra) fourageert in de bevermeertjes.
Verschillende soorten amfibieën maken gebruik van de bevermeertjes waaronder Alpenwatersalamander (Mesotriton alpestris), Vinpootsalamander (Lissotriton helveticus), Bruine kikker (Rana temporaria), Gewone pad (Bufo bufo), Vroedmeesterpad (Alytes obstetricans), Middelste groene kikker (Rana klepton esculenta) en Vuursalamander (Salamandra salamandra) (DALBECK, 2007). Het water hiervan is doorgaans ondiep (1-1,5 meter). De amfibieën gebruiken deze plekken omdat hier door de aanwezigheid van ondiep water tussen de dammen en de plekken achter dood hout de predatie door Beekforellen geringer is dan in de gewone beekloop (DALBECK, 2008). Ook werden in de dammen ruim 30 insecten gevonden, in beverdammen in andere gebieden van Midden-Europa zijn zelfs in totaal 120 soorten insecten gevonden.
Door het ringen van bomen zorgen de Bevers ook voor een toename van staand dood hout, hetgeen weer belangrijk is voor nestbewonende vogels, zoals spechten en Boomklevers (Sitta europaea). Ook komen er allerlei soorten paddestoelen voor die het dode hout langzaam verteren, zoals Echte tonderzwam (Fomes fometarius), Waaiertje (Schizophyllum commune), Vermiljoenhoutzwam (Pycnoporus cinnabarinus), Gewoon elfenbankje (Trametes versicolor) en Roodgerande houtzwam (Fomitopsis pinicola).. Door het wegvallen van het kronendak komt er licht op de dalbodem, hetgeen weer gunstig is voor lichtminnende plantensoorten.


Mens en bever.

In de Eifel is te merken dat Bever en mens niet altijd vreedzaam samen leven. Hier en daar veroorzaken de dieren overlast. Hiertoe behoren zaken als fruitbomen in tuinen van particulieren die door Bevers geveld worden en het ondermijnen van wegen en spoorwegen waardoor instortingsgevaar dreigt. Hiertoe werd een `Arbeitsgruppe Biber` in het leven geroepen om de positieve kijk op te Bever niet te laten omdraaien in een negatieve. De werkgroep probeerde alle problemen die Bevers op te lossen, onder meer door een Beverwerker naar de betroffen mensen te sturen. Deze werden niet in alle gevallen financieel schadeloos gesteld, maar door goede persoonlijke voorlichting werd de schade vaak opgelost of als minder erg ervaren (DALBECK, 2008). Ook werd veel voorlichting gegeven over de Bevers in de media, door het verspreiden van informatiebrochures en het houden van lezingen en wandelingen.

Literatuurlijst:

DALBECK, L, B. LÜSCHER, D. OHLHOFF, 2007, Beaver ponds as habitat of amphibian communities in a central European highland, Amphibia-Reptilia 28 (2007): 493-501.
DALBECK, L., D FINK & M. LANDVOGT, 2008, 25 Jahre Biber in de Eifel, Das Comeback eines Verfolgten, Natur in NRW, 2008.3:30-34.
DIEBERGER, J., 2003, Die Bejagung des Bibers (Castor fiber L.) von der Steinzeit bis zur Gegenwart. in: Sieber, J., Biber, die erfolgreiche Rückkehr, Biologiezentrum Oberösterreichische Landesmuseeen, Linz 21-46.
KURSTJENS, G., 2002, Zukunft für den Biber in Limburg, in: Naturspiegel Niederrhein Heft 48, Oktober- Dezember 2002: 4-5.
KURSTJENS, G. & JANSEN, W., 2002, Tien jaar bevers in Limburg, Vereniging voor zoogdierkunde en zoogdierbescherming, Arnhem, Zoogdier13(2002)3:
MERTIN, B., 2003, Castoreum- das Aspirin des Mittelalters. in: Sieber, J., Biber, die erfolgreiche Rückkehr, Biologiezentrum Oberösterreichische Landesmuseeen, Linz 47-51.
NAUMANN, G., 1991, Aussetzen von Bibern in der Eifel, Ein Beispiel für die Problematik von Wiedereinbürgerungen, in:Naturschutz im Rheinland, Jahrbuch 1989-1991:137-150, Rheinischer Verein für Denkmalpflege und Landschaftsschutz, Neuss.
SIEBER, J., 2003, Wie viele Biber (Castor fiber L.) sind zu viel ? in: Sieber, J., Biber, die erfolgreiche Rückkehr, Biologiezentrum Oberösterreichische Landesmuseeen, Linz 3-13.
SCHADEWINKEL, R., 2006, Populations- und Habitatsanalyse für den Biber (Castor fiber) im Wassereinzugsgebiet der Rur. Säugetierkundliche Informationen 32: 623-647.