Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













Ingendael en Bergse Heide.
     

Ligging: Tussen Valkenburg, Vilt, Houthem, Berg en Meerssen, nabij Houthem Sint-Gerlach.

Onder bescherming sinds: 1996

Oppervlakte: 153 hectare.

Hoogteligging:

Eigenaar: Stichting Het Limburgs Landschap.

Algemeen.
In 1996 startte men in Ingendael met het weghalen van de oeverbeschoeiing. De naam Ingendael komt van “In gen Del”. Het was de laagste plek in het dal. De bedoeling is nu om de Strabeek weer in het dal te laten meanderen. Dit deel heet de Putbeemd. In 1996 werden de oevers ook afgegraven.

In september 1998 stroomde er 58 m3 water per seconde door de Geul, hierdoor vielen in Ingendael 10 bomen om.

Het Beneden-Geuldal is aan het eind van de 20e eeuw verandert van een agrarisch gebied naar een uitgestrekt natuurontwikkelingsterrein. Hier is te zien hoe de natuurlijke beekprocessen de weg vrijmaken voor de terugkeer van bijzondere planten en dieren. Vroeger waren de oevers van de Geul vastgelegd met puin, mergelblokken of hout om te voorkomen dat de landbouwgronden langs de beek wegspoelden. Door het vastleggen had de Geul een relatief smalle bedding en tijdens iedere overstroming werd veel zand en löss afgezet op de dalbodem. Daardoor kwam de Geul in een veel te diepe goot in de alsmaar hoger wordende dalbodem te liggen. Het resultaat was dat de Geul in een diep uitgesneden, strak keurslijf door het landschap meanderde waaruit ze niet meer kon opstijgen.
De Geul kijgt nu weer de mogelijkheid om vrij te meanderen en bomen kunnen ongestoord in de rivier vallen omdat het Waterschap Roer en Overmaas na de aankoop van het gebied alle oeververstevigingen heeft weggehaald. De Geul kan zich hierdoor op eigen kracht verbreden, soms met meerdere meters per jaar. De bomen dwingen het water een nieuwe richting te kiezen waardoor afkalvende steiloevers die broedmogelijkheden bieden aan Ijsvogels (Alcedo atthis) en grindstrandjes waarop de Grote gele kwikstaart (Motacilla cinerea) voedsel zoekt kunnen ontstaan. Op de grindbanken kiemen allerlei planten waaronder Zwarte elzen (Alnus glutinosa) en Wilgen (Salix sp.) die de basis leggen voornieuweooibossen. De naam van het gebied komt van een oude kadastrale benaming voor het gebied en betekent “in het dal”. Niet alleen de dalbodem, maar ook delen van de hellingen, inclusief enkele groeves aan de bovenrand van het dal, zijn in het gebied opgenomen. Het gebied wordt begraasd met Konikpaarden en Schotse hooglanders.
Niet alleen de Geul kan vrij stromen, maar ook een klein zijbeekje, de Strabeek afkomstig uit het Ravensbos, heeft nu weer nu een natuurlijke loop. Sinds mei 1999 stroomt de Strabeek weer vrij door de Putbeemd, gelegen in het laagste deel van Ingendael. Hierdoor is een bijzonder, stromend moeras ontstaan waar allerlei bijzondere planten en dieren leven.

     

Geschiedenis.

De Bergse heide werd al zeer vroeg opgezocht door landbouwers. Van de eerste boeren getuigen nog grafheuvels aan de rand van het plateau. Deze zijn ongeveer 3500 voor Christus gemaakt. Er werd ook vuursteen gedolven, dit gebeurde ongeveer 2500 jaar voor Christus. Men maakte voor zijn levensonderhoud gebruik van de hellingen van het Geuldal. De op het zuiden gerichte helling werd gebruikt voor akkerbouw en de op het noorden gerichte helling als weidegrond voor schapen of als hakhout. Doordat men niet alle bomen kapte, ontstond er een middenbos met enkele overstaanders en eronder bomen die om de 10 a 15 jaar werden gekapt. Aan de begrazing met schapen en andere vee dankt de Bergse heide ook haar naam. Rond 1950 was de mest van de schapen niet meer nodig en werden de heides beplant met bos, hier met Fijnspar (Picea abies) en Japanse lariks ().
De vochtige gronden op de dalbodem werden ontgonnen door het klooster Sint-Gerlach. Hier lagen wei- en hooilanden. In de late Middeleeuwen begon men met het ontginnen van kalksteengroeves en ontstonden in het gebied de Viltergroeve, de Kloostergroeve, de Barakkengroeve en de Geulhemmergroeve. In de Meertensgroeve werd zand en grind gewonnen.


Flora.

    

               Voorjaarsbos op de helling.                                   Gele lis (Iris pseudacoris).

Het gebied is grofweg in vier zones te verdelen. In het dal ligt een open grazig gebied waar door opkomend grondwater en na overstromingen van de Geul vaak water blijft staan. Hier groeit veel tandzaad (Bidens sp.) en andere moerasplanten. Dit is vanaf 1996 ontstaan uit normale weilanden en akkers. Een bijzonder gebied vormt de Geul en omgeving. Dit gebied wordt gekenmerkt door Canadese populieren (Populus X canadensis) die door ondermijning van het wortelstelsel in de Geul vallen. Langs de Geul groeit op vele plekken ook het exotische Groot springzaad (Impatiens glandulifera). Op een klein eilandje in de Geul groeit een klein bosmuur-elzenbos. Langs de oevers groeit ook Kleine kaardenbol (Dipsacus pillosa) en Geoord helmkruid (Scrophularia auriculata).
Op de hellingen groeit het hellingbos waarin diverse soorten loofbomen als Gewone es (Fraxinus excelsior), Gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus), Zomereik (Quercus robur) en Zoete kers (Prunus avium) voorkomen. De ondergrond hier is zeer rijk en er is dus een uitbundige kruidlaag te vinden. Hierin groeit Eenbes (Paris quadrifolia), Daslook (Allium ursinum), Christoffelkruid (Actea spicata), Gele dovenetel (Lamium galeobdolon), Veelbloemige salemonszegel (Polygonatum multiflorum), Slanke sleutelbloem (Primula elatior) en Bosanemoon (Anemone nemorosa).
Door de aanwezigheid van lianen als Bosrank (Clematis vitalba) en Klimop (Hedera helix) krijgen de bossen een oerwoudachtig aanzien. Op sommige plekken komt pure kalksteen aan de oppervlakte. Op deze warme rotswanden groeit onder meer Muurhavikskruid (Hieracium murorum) en Berghertshooi (). Op een rots houden zelfs de laatste wilde Jeneverbessen (Juniperus communis) van het Geuldal het nog uit. In vroeger dagen groeide hier Struikheide (Calluna vulgaris), Blauwe bosbes (Vaccinium myrtilus), Brem (Cytisus scoparius) en Tormentil (Potentilla erecta). Restanten van deze vegetatie zijn hier en daar nog aan te treffen.
Bovenop de plateau’s zijn de bodems armer en groeit het plateaubos dat bestaat uit Zomereiken (Quercus robur) en Ruwe berken (Betula pendula). Vroeger was dit gebied begroeit met heide, de naam Bergse heide herinnert hier nog aan, maar na het stopzetten van de begrazing is het langzaam verandert in bos. De ondergrond bestaat uit grindafzettingen van de Maas. Dit grind werd vroeger door de plaatselijke bevolking ook gewonnen. Een grotere grindgroeve is de Meertensgroeve.

Fauna.

     

In de moerassen langs de Strabeek leven allerlei bijzondere planten en dieren. Watersnippen (Gallinago gallinago) en Groenpootruiters (Tringa nebularia) vestigden zich al snel in het stromend moeras. Enkele jaren lang was er zelfs de nachtelijke roep van de zeldzame Kwartelkoning (Crex crex) te horen.
De steile oevers in het gebied bieden broedmogelijkheden aan Ijsvogels (Alcedo atthis). Op de grindstrandjes zoekt de Grote gele kwikstaart (Motacilla cinerea) naar voedsel. Hij broedt onder overhangende graszodes boven de afkalvende oevers. In het verleden is hier zelfs de Waterspreeuw (Cinclus cinclus) waargenomen.Het gebied wordt begraasd met kuddes Konikpaarden en Gallowayrunderen die zorgen dat het gebied niet helemaal bebost raakt. Daarnaast leven er ook groepjes Reeen (Capreolus capreolus) die heen en weer trekken tussen de bossen en de weilandenop dedalbodem. De bossen op de heuvelrand zijn bijzonder vogelrijk. In de bossen levendiverse soorten spechten, Boomklever (Sitta europaea) en Grauwe vliegenvanger (Muscicapa striata). De ondergrondse groeven worden door vleermuizen als overwinteringsplaats gebruikt. De Meertensgroeve is een oude grindgroeve. Door de warme en beschutte ligging, en de open schrale vegetatie is het een apart gebied binnen de Bergse Heide. Hier zijn bijzondere amfibieën aanwezig waaronder de Vroedmeesterpad (Alytes obstetricans) waarvan de mannetjes de ei-snoeren rondom hun achterpoten dragen tot het moment dat de larven uitkomen. Overdag zijn de dieren niet te zien omdat ze zich dan verschuilen onder stenen of bomen, maar ’s avonds en ’s nachts zijn ze goed waar te nemen door hun opvallende roep. Aan deze karakteristieke roep danken ze ook hun Limburgse naam “het Klüukske”. Ook leven hier bijzondere sprinkhanen, waaronder het Kalkdoorntje (Tetrix tenuicornis) en de Sikkelsprinkhaan (Phaneroptera falcata).
Het gebied wordt begraasd door een kudde Konikpaarden en Gallowayrunderen.

Onderweg in het gebied.

Het gebied is doorsneden door een netwerk van wegen en paden, maar u mag hier overal vrij rondstruinen. Het gebied is toegankelijk vanaf Chateau Sint-Gerlach en vanaf de Brackeberg .

Tijd.

Voor een bezoek aan het gebied kunt u 2 uur tot halve dag uittrekken. Het is eigenlijk in alle tijden van het jaar een bezoek waard. Voor de mooie planten in de moerassen kunt u het beste in de nazomer terecht. Maar de winter is zeker ook mooi, wanneer de kuddes door het dal trekken op zoek naar voedsel.