Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













Noordal.

Ligging: ten zuiden van Noorbeek, langs het riviertje de Noor.

Status: Natura 2000-gebied.

In beheer bij: Natuurmonumenten.

Algemeen.

Het dal van de Noor is een klein beekdal ten zuiden van het dorpje Noorbeek. De Noor is een smal zijriviertje van de Voer. Het smalle beekje de Noor ontspringt uit de Brigidabron in de Wesch, een buurtschap bij Noorbeek. Het beekje heeft slechts een korte loop en mondt na enige kilometers, in het Belgische ’s Gravenvoeren, uit in de Voer. Het landschap bestaat uit een afwisseling van open, graslandgebieden. Tussen de dalbodem en het hellingbos ligt een kleinschalig landschap met natte hooilanden met een hoge botanische waarde. Deze worden jaarlijks één of twee keer gemaaid. Ook liggen er allerlei soorten bosjes. Onder in het dal liggen broek- en bronbossen met Zwarte elzen (Alnus glutinosa) en Essen (Fraxinus excelsior). Hogerop de helling, op de grindkopjes, groeien eiken-haagbeukenbossen met Zomereik (Quercus robur) en Haagbeuk (Carpinus betulus).
Het Noordal vormt, samen met het aangrenzende Altembroek aan Belgische zijde, een Natura-2000 gebied.

Geologie.

De Noor heeft een diep dal uitgesleten met een asymetrische opbouw. De noordhellingen, die tijdens de IJstijd toen er permafrost (een permanent bevroren toestand van de bodem) heerste, uit de zon lagen, bleven steil. Op de zuidhellingen, die in de warme periodes van de IJstijden door de zon werden beschenen, gleedt ’s zomers de bovenste bodemlaag langzaam hellingafwaarts. Hierdoor zijn de zuidhellingen veel minder steil dan de noordhellingen.
In de ondergrond zit Gulpens krijt, een kalksteenpakket dat gevormd is in de Krijtperiode (65 miljoen jaar geleden). Daarbovenop ligt een laag van zandig grind, die is afgezet door de Maas, en löss. De bodem bestaat uit een behoorlijk dik pakket coluvium met gleyverschijnselen die met name tussen 40 en 120 centimeter onder het maaiveld plaatsvinden. Deze gleyverschijnselen zijn ontstaan als gevolg van zeer sterk wisselende grondwaterstanden.
Ook dagzoomt ten zuiden van de Noor het Vaalser groenzand. Hellingopwaarts hiervan oogt de vegetatie heel anders dan hellingafwaarts ervan. Hellingopwaarts ligt een grasland met veel Smalle weegbree (Plantago lanceolata), terwijl aan de hellingafwaartse kant veel kalkrijke kwel naar boven komt die een ideale standplaats voor Reuzenpaardenstaart (Equisetum telemeteia) vormt.
Het riviertje de Noor zelf bevat helder, zuurstofrijk water, dat desondanks vervuild is door allerlei stoffen. Dit is de zogenaamde Sint-Brigidabron waaruit op de feestdag van Sint-Brigida (1 februari) het genezende water wordt geschept. Het water is koud en kraakhelder en werd vroeger aan het vee gegeven om de dieren te beschermen tegen allerlei ziektes. Helaas is het water tegenwoordig behoorlijk vervuild, onder meer met nitraat. Het nitraat is afkomstig van de bemesting van de omliggende gebieden. Het overschot aan meststoffen spoelt met het regenwater de grond in en komt in de bronnen aan de onderzijde van het plateau weer naar boven. Daarnaast komen er regelmatig riooloverstorten in de beek terecht. Door de overbemesting met nitraat hebben op allerlei plekken bijzondere planten als Dotterbloem (Caltha palustris) en Slanke sleutelbloem (Primula elatior) plaatsgemaakt voor brandnetels.
In het dal liggen maar liefst vijftig bronnen. Het water is zo kalkrijk dat als het aan oppervlakte komt de kalk neerslaat en kleine kalklaagjes vormt op alles wat in het water ligt. Op takjes, steentjes, blaadjes en op de bodem. Deze kalklaagjes worden als kalktuf betiteld.

Vegetatie.

Langs de beek groeien bossen. Op de ietwat drogere plekken zijn dit essenbossen en waar het echt nat is groeien elzenbossen.
De bossen bestaan ten dele uit bronbossen met in de boomlaag Zwarte els (Alnus glinosa), Witte els (Alnus incana) en Es (Fraxinus excelsior). De Bittere veldkers (Cardamine amara) in de ondergroei kleurt in mei delen van de bosbodem wit. Reuzenpaardenstaart (Equisetum telmetia) duidt op de aanwezigheid van kalkrijke kwel. In de bomen klimt Bitterzoet (Solanum dulcamara) omhoog. In de zomer beheersen ruigtekruiden als Grote brandnetel (Urtica dioica) het aanzien. Deze plant wijst op verstoring en hoort normaal gesproken ook niet thuis in het broekbos. Deze verstoring bestaat vooral uit de diepe insnijding van de Noor, waardoor veel van het kwelwater op een versnelde wijze wordt afgevoerd.
Op de wat drogere plekken groeien de Vogelkers-essenbossen met een rijke struiklaag met daarin soorten als Tweestijlige meidoorn (Crataegus laevigata), Rode kornoelje (Cornus sanguinea), Gelderse roos (Viburnum opulus), Gewone vlier (Sambuccus nigra), Wilde aalbes (Ribes rubrum) en Hazelaar (Coryllus avellana). Bijzondere voorjaarsbloeiers in de kruidlaag zijn Slanke sleutelbloem (Primula elatior), Gewone salomonszegel (Polygonatum multiflorum), Muskuskruid (Adoxa moschatellina), Eenbes (Paris quadrifolia) en Gevlekte aronskelk (Arum maculatum). Verder groeit er Boskortsteel (Brachypodium sylvaticum) en Groot heksenkruid (Circea lutetiana). Ook staan er veel stikstofindicatoren als Hondsdraf (Glechoma hederacaea), Robertskruid (Geranium robertianum), Dagkoekoeksbloem (Silene dioica), Zevenblad (Aegopodium podagraria), Look-zonder-look (Alliaria petiolata), Gele dovenetel (Lamium galeobdolon) en Grote muur (Stellaria holostea).
In de bronbeekjes zelf groeien zowel Kleine watereppe (Berula erecta) als Groot moerasscherm (Apium nodiflorum).
In de kalkrijke bronbossen groeien bijzondere mossoorten zoals Geveerd diknerfmos (Palustriella commutata), Gewoon diknerfmos (Cratoneuron filicinum) en Beekdikkopmos (Brachythecium rivulare).
Omdat hooilanden met hun karakteristieke soorten als Echte koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi), Scherpe boterbloem (Ranunculus acris) en Veldzuring (Rumex acetosa) steeds zeldzamer worden door de intensivering van de landbouw, probeert men ze in dit gebied uit te breiden. Er liggen ook nog enkele hooilanden waarin de vegetatie jaarlijks in juli gemaaid wordt. Deze kennen mooie plekken met veel Bosbies (Scirpus sylvaticus), Echte koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi), Dotterbloem (Caltha palustris), Moerasspirea (Filipendula ulmaria), Kale jonker (Cirsium palustre), Moerasrolklaver (Lotus uliginosus), Kruipend zenegroen (Ajuga reptans), Penningkruid (Lysimachia nummularia), Grote kattenstaart (Lythrum salicaria) en Moeraswalstro (Galium uliginosum). Verder staat er veel Veldlathyrus (Lathyrus pratensis). Langs de bronbeekjes groeit Geoord helmkruid (Scrophularia auriculata) en Beekpunge (Veronica beccabunga). Andere grasachtigen zijn Veldrus (Juncus acutiflorus), Pitrus (Juncus effusus) en Zeegroene rus (Juncus inflexus). Vroeg in het voorjaar bloeit Slanke sleutelbloem (Primula elatior).
In de wat drogere randen groeit Gewone engelwortel (Angelica sylvestris), Echte valeriaan (Valeriana repens) en Scherpe boterbloem (Ranunculus acris). Ruige zegge (Carex hirta) is ook typisch voor iets drogere graslanden.
Op de noordelijke helling staan veel van de voor deze contreien karakteristieke meidoornheggen. Deze liggen langs de holle wegen en hoogstamboomgaarden. Natuurmonumenten heeft een aantal van de heggen hersteld. Omdat de helling best wel steil is, is deze opgedeeld in verschillende trapjes, de zogenaamde graften.
In de omgeving groeien veel Canadese populieren (Populus X canadensis) die volzitten met Maretakken (Viscum album).

Fauna.

Het gebied is niet toegankelijk en daarom ideaal als rustgebied voor Reeën (Capreolus capreolus). Ook Wilde zwijnen (Sus scrofa) bezochten anno 2013 het gebied. De graften en het heggenlandschap vormen het leefgebied van de Das (Meles meles), die zijn aanwezigheid verraadt aan mestputjes langs de afrasteringen en heggen of aan wit-zwarte haren die aan de prikkeldraad blijven hangen. Bruine kikker (Rana temporaria) en Gewone pad (Bufo bufo) zijn niet zeldzaam.
Op de kleine bronbeekjes leeft de Beekloper (Velia caprai). In de broekbossen leeft de Gewone tuinslak (Cepea nemoralis). In de natte hooilanden leeft het Zuidelijk spitskopje (Conocephalus discolor). De Bramensprinkhaan (Pholidoptera griseoaptera) bewoont juist drogere randen.

Onderweg in het gebied.
De Noorbeemden zelf zijn een kwetsbaar natuurreservaat en derhalve helaas niet toegankelijk. Wel voeren erlangs enkele veldwegen waarvan het gebied enigszins kan worden ingezien.