De Buntsandstein bij Nideggen stamt uit het Trias. De steen heeft een opvallende rode kleur, is heel fijnkorrelig en bevat een hoog percentage glimmers. De rode kleur wordt veroorzaakt doordat iedere korrel door een dunne film van roestachtige mineralen (o.a. ijzeroxide) is omgeven. Deze mineralen zijn hematief, dit betekent dat ze roodachtig van kleur zijn. Deze term is afkomstig van het Griekse "Hematos" dat bloedsteen betekend.
In de periode van het Trias (240-210 miljoen jaar geleden) heerste een woestijnklimaat in deze contreien. Het Trias dankt zijn naam aan het feit dat de afzettingen in deze periode zijn afgezet in drie lagen, de onderste is een dikwijls honderden meters dikke laag grindhoudende zandsteen, de zogenaamde Zechtstein. Daarbovenop komt een tweede laag, de Muschelkalk, een lichtgrijze zandsteen die werd afgezet in een periode van een relatieve zeespiegelstijging (transgressie) uit het zuiden. In deze periode lag er een warme, ondiepe zee in deze streek. De derde is de Keuper- laag, een continentale afzetting in een semi- arid klimaat. In deze periode daalde het gebied geleidelijk en werd zo nu en dan door de zee overspoelt.
Dat de zandsteen is gevormd in een woestijnklimaat, is nog goed te zien. De regen trekt in een woestijn namelijk direct de bodem in en lost hierbij ijzer in de bodem op. Wanneer het water dan verdampt, slaat het ijzer neer rond de zandkorrels. De zandkorrels krijgen zo een rood huidje van ijzer. De stenen in dit soort milieu ’s werden afgezet in wadi ‘s, niet permanente rivieren die alleen bij regenval water voeren. Dit is goed te zien bij Nideggen door de gelaagdheid in het gesteente. Je ziet duidelijk dat het zware materiaal onderaan ligt en het lichte zand bovenop.
Het was een periode waarin de Ardennen langzaam erodeerden. Alleen in de Eifel ontstond een dwarsslenk, waarvan het noordelijke stuk het Mechernicher Triasbekken vormt. Tijdens het Trias werden in dit gebied grote hoeveelheden sediment afgezet. Ze werden aangevoerd uit westelijke en zuidelijke richting en waren afkomstig van een vanuit Noord- Frankrijk via Trier naar het noorden stromend rivierensysteem. De afzettingen zijn tussen Mechernich en Trier grotendeels van gelijke samenstelling. Ze bestaan ten dele uit fluviatiele afzettingen, en daarnaast uit eolische afzettingen in de vorm van duinzanden. Daarnaast zitten er ook rolstenen in, welke afkomstig zijn uit het Devonische massief dat zich eronder bevindt. Het bestaat uit 55% kwartsiet, 25% kwarts- en leisteen en 25% zandsteen. Al deze stenen kitten samen en vormden na verloop een conglomeraatgesteente.
In de periode van de afzetting vormde de Eifel een afgevlakte hoogvlakte, maar aan het einde van het Tertiair en het begin van het Kwartair begon het gehele Rheinische leisteenplateau zich te verheffen en daardoor sneden de rivieren zich diep in het Devoongesteente in. Hierbij werden de in de hoogvlakte gevormde Rurmeanders ook in het huidige dalverloop overgenomen. De opheffing was vooral in het gebied van de Rureifel enorm, waardoor kloofachtige dalen, met een maximale diepte van 200 meter, ontstonden. De zandsteen- en conglomeraatrotsen rondom Nideggen bereiken een maximale dikte van 160 meter.
In het Rurdal is de terrasvorming goed herkenbaar, welke ontstond in de plioceen- pleistocene erosiefase, waardoor de vlakte van het leisteenplateau zeer sterk versneden werd. Het middelste terras ligt in de richting van Heimbach ongeveer 10- 20 meter boven de huidige dalbodem. Hierdoor ontstonden ook aan de westkant van het Rurdal de geïsoleerde toppen met Buntsandstein, zoals Heidkopf, Roßberg en Burgberg. Nabij Blens is de Buntsandstein tot op de dalbodem te vinden. Hierin zijn soms rolstenen ter grote van een mensenhoofd te vinden.
Vanaf de rotsen nabij Nideggen is ook het dal van de Kall te zien, waarvan de hellingen soms wel een hellingspercentage van 30% kennen. In de dalbodem van de laatste twee kilometer van het Kalltal zijn ook nog enkele jonge terrassen te zien met een hoogte van ongeveer 3 meter.
In het Schüdderfeld is een periglaciale afschuiving te zien. In de Ijstijd schoof de in de zomer de ontdooide bovenlaag van de grond over de nog bevroren ondergrond naar beneden en bleef in het dal liggen. In het gebied ligt ook een groot rotsblok dat in mei 1982 door natuurlijke erosie loskwam en met donderend geweld in het dal terechtkwam.