|
Flora in het Siebengebirge.
De Rijn is door zijn milderende invloed op het klimaat verantwoordelijk voor de mogelijkheden voor de plantengroei in het Siebengebirge. Door de goede bodems is het gebied op rond 80% bebost. Door de sterke afwisseling in de bodemsamenstelling komt er een aantal bijzondere plantensoorten voor. Met name de kalkflora op basenrijke groeiplaatsen is in het vroege voorjaar een lust voor het oog. Deze kan hier groeien door de vele basische elementen in het basalt, waaronder kalium, calcium en magnesium. Er komen ongeveer 500 verschillende planten voor in het gebied, waarvan er 50 op de Rode lijst van Nordrhein-Westfalen staan. De bergen en dalen van het Siebengebirge zijn met name door Wintereiken (Quercus petraea) en Beukenbossen (Fagus sylvatica) begroeid. Vaak groeit in de ondergroei Hulst (Ilex aquifolium). Op de zonnige, droge hellingen van de Drachenfels groeien warmteminnende planten, welke normaal een veel zuidelijkere verspreiding kennen, soms komen ze zelfs uit het Middellandse zeegebied. Hiertoe behoren onder meer Wimperparelgras (Melica ciliata), Europees krentenboompje (Amelanchier ovalis), Blauw parelzaad (Lithospermum purpurocaeruleum) en Bolletjeskers (Dentaria bulbifera).
Bovenop de Rabenlay groeit een eiken-haagbeukenbos met Blauw parelzaad (Lithospermum purpurocaeruleum), Elsbes (Sorbus torminalis) en Wintereik (Quercus petraea). Blauw parelzaad is een submediterane soort die hier aan de noordgrens van haar verspreidingsgebied zit. Aan de voet van de helling groeien veel oude Robinias (Robinia pseudo-accacia). Opvallend zijn ook de vele Beuken (Fagus sylvatica) die hier geknot werden voor het maken van stokken die gebruikt werden als wijnstok. Dit gebied met knotbomen strekt zich uit tussen de Rabenlay en de Kuckstein en heeft een totaal oppervlak van 14 hectare. Men knotte de bomen iedere 7 tot 14 jaar als de takken een dikte van 5 tot 7 centimeter hadden gekregen. Dit gebeurde op een hoogte van ongeveer twee meter, zodat het vee dat in het bos werd geweidt, niet aan de jonge twijgen kon vreten. Beuken waren met name geschikt omdat ze onvertakte takken hebben en dus voor rechte palen zorgden. Vroeger werd hier ook veel brandhout gekapt. Verder werd het hout gebruikt voor heggen. Eiken werden gebruikt voor het winnen van schors die gebruikt werd bij het leerlooien.
Geknotte beuken op de Rabenlay.
In de haagbeukenbossen groeit een uitbundige voorjaarsflora, waarbij met name de uitbundige bloei van de Vroege sterhyacint (Scilla bifolia) in het oog springt. Dit is een Atlantische soort, net als Kleine maagdenpalm (Vinca minor). Hoewel het bij deze laatste soort niet uitgesloten is dat hij afkomstig is uit een tuin of van een wegkruis. Verder vinden we in de bossen Bosanemoon (Anemone nemorosa), Gulden boterbloem (Ranunculus auricumus), Echte sleutelbloem (Primula veris), Gevlekt longkruid (Pulmonaria officinalis), Muskuskruid (Adoxa moschatellina), Gele dovenetel (Lamium galeobdolon), Heelkruid (Sanicula europaea) en Speenkruid (Ranunculus ficaria). Ook groeit hier het Longkruid (Pulmonaria officinalis), met bladeren die voorzien zijn van witte vlekken. Deze plekken zijn relatief voedselrijk waar grassen als Boszwenkgras (Festuca altissima) en Eenbloemig parelgras (Melica uniflora) groeien.
Op de droge westhellingen van het gebied groeien met name Wintereiken (Quercus petraea) die op deze minder gunstige standplaatsen de Zomereiken (Quercus robur) vervangen.
Op de rotsen groeit onder mee Marjolein (Origanum vulgare), Prachtklokje (Campanula persicifolia), Brilkruid (Biscutella laevigata), Ruig viooltje (Viola hirta).
|
|